dissipeerde

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dis·si·peer·de

Werkwoord

vervoeging van
dissiperen

dissipeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van dissiperen
    • Ik dissipeerde. 
    • Jij dissipeerde. 
    • Hij, zij, het dissipeerde. 

Gangbaarheid