disputare

Uit WikiWoordenboek

Latijn

Werkwoord

Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
disputare dīspǔtō disputavi disputatum
eerste vervoeging volledig

dīspǔtāre

  1. uitrekenen, afrekenen;
  2. uiteenzetten, voordragen;
  3. (over een zaak) disputeren, redetwisten, (een zaak) bespreken, onderzoeken, behandelen;

Verwijzingen

  • s.v. dispǔto, in
    J.B. Kan - H.P. Schröder
    (ed.), Latijnsch-Nederlandsch Woordenboek, Utrecht, 1864, p. 165.


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
disputar

disputare

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud toekomende tijd (futuro) van disputar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud toekomende tijd (futuro) van disputar