dispatch
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dis·patch
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Engels [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dispatch | dispatches |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- het laden en lossen van vracht; verwerking van een lading
Werkwoord
vervoeging van |
---|
dispatchen |
dispatch
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dispatchen
- Ik dispatch.
- gebiedende wijs van dispatchen
- Dispatch!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dispatchen
- Dispatch je?
Gangbaarheid
- Het woord dispatch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.