diplomeren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • di·plo·me·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

diplomeren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
diplomeren
diplomeerde
gediplomeerd
zwak -d volledig
  1. iemand na het halen van een examen, daarvan (tijdens een feestelijke bijeenkomst) een schriftelijk bewijs overhandigen
    • Voor EPBS-directeur Van Breda is het duidelijk dat Landstede van de samenwerking af wil door het negatieve nieuws. "Begrijpelijk, maar nu duperen ze de leerlingen. Als ze diplomeren, dan bevestigen ze onze samenwerking en dat willen ze voorkomen." [2] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia A. Goegebeur 11 januari 2017 Leerlingen de pineut bij scholenruzie
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be