dimbaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dim·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | dimbaar | dimbaarder | dimbaarst |
verbogen | dimbare | dimbaardere | dimbaarste |
partitief | dimbaars | dimbaarders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
dimbaar
- (vooral van lampen) geschikt om op minder dan de volle sterkte te werken
- De politiek laat zich gijzelen door een onthutsend immorele industrie en vraagt intussen wel van huishoudens een symbolisch offer: dat ze hun gloeilampen vervangen voor spaarlampen, wat amper besparing geeft, maar wel operatiekamerlicht, want die krengen zijn niet dimbaar.[1]
Gangbaarheid
- Het woord dimbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dimbaar" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Christiaan Weijts NRC 1 juli 2010
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be