dikmakend

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

lekker maar dikmakend
Uitspraak
Woordafbreking
  • dik·ma·kend
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen dikmakend
verbogen dikmakende
partitief dikmakends

Bijvoeglijk naamwoord

dikmakend

  1. eigenschap van iets waar je dikke van wordt of waardoor je dikker lijkt
    • In het rapport Wat ligt er op ons bord? schetst het RIVM de dilemma’s om te komen tot een veilig, gezond en duurzaam voedingspatroon. Daarvan zijn we nog een heel eind verwijderd. Onze huidige eetgewoonten zijn verspillend, milieubelastend, ongezond en dikmakend: de helft van de Nederlanders is te zwaar, ruim 13 procent lijdt aan obesitas.[1] 
    • Met een nieuw dieet of een nieuwe methode verliezen veel mensen in het begin wel een aantal kilo’s, maar de meesten zijn na een of twee jaar weer op hun oude gewicht. Dat komt doordat we leven in een dikmakende omgeving. Daar is geen kruid tegen gewassen, tenminste niet zolang we met zijn allen die omgeving niet aanpakken.”[2] 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. de Telegraaf 13 mrt. 2017
  2. de Telegraaf SOPHIE KLUIVERS 21 jan. 2017
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be