dijn
Uiterlijk
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
bijvoeglijk | zelfstandig | bijvoeglijk | zelfstandig | |
1e persoon | mijn m'n |
mijne | ons, onze | onze |
2e persoon (informeel) |
jouw je |
jouwe | jullie je |
- |
2e persoon (formeel) (regionaal) |
uw | uwe | uw | uwe |
3e persoon (mannelijk) |
zijn z'n |
zijne | hun | hunne |
3e persoon (vrouwelijk) |
haar d'r, 'r |
hare | ||
3e persoon (onzijdig) |
zijn z'n (ervan) |
zijne | ||
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm |
- dijn
- erfwoord via Middelnederlands dijn van Oudnederlands thin, de genitief van thi "jij", als bezittelijk voornaamwoord aangetroffen vanaf de 10e eeuw [1] [2].
- In het Limburgs bestaat het verwante woord dien, dat hier vooral behoort tot de informele spreektaal. Zie ook het Duitse dein.
dijn
- Wordt gebruikt in onderstaande uitdrukking.
- [1] het verschil tussen mijn en dijn niet kennenbezit van een ander gebruiken alsof het van jou is (letterlijk: van mijn en van dijn, het mijne en het jouwe)
- Het woord 'dijn' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Bezittelijk voornaamwoord in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Erfwoord in het Nederlands
- Verouderd in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal