Naar inhoud springen

dijn

Uit WikiWoordenboek
  enkelvoud meervoud
bijvoeglijk zelfstandig bijvoeglijk zelfstandig
1e persoon mijn
m'n
mijne ons, onze onze
2e persoon
(informeel)
jouw
je
jouwe jullie
je
-
2e persoon
(formeel)
(regionaal)
uw uwe uw uwe
3e persoon
(mannelijk)
zijn
z'n
zijne hun hunne
3e persoon
(vrouwelijk)
haar
d'r, 'r
hare
3e persoon
(onzijdig)
zijn
z'n
(ervan)
zijne
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm
  • dijn

dijn

  1. (verouderd) jouw, van jou
  • Wordt gebruikt in onderstaande uitdrukking.
  • [1] het verschil tussen mijn en dijn niet kennen
    bezit van een ander gebruiken alsof het van jou is (letterlijk: van mijn en van dijn, het mijne en het jouwe)