dijkwacht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dijk·wacht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dijkwacht dijkwachten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het dijkwachto

  1. (waterbeheer) persoon die zich in tijd van gevaar op de dijk bevindt om gevaarlijke situaties te rapporteren, vaak een vrijwilliger
    • De dijkwacht meldde dat er door de golven een gat in de steenbekleding van de dijk was geslagen. 
  2. (waterbeheer) beambte die aan het hoofd staat van een groep personen die gevaarlijke situaties bij dijken te rapporteren
    • De dijkwachters brachten verslag uit aan de dijkwacht. 
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen