dieptreurig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • diep·treu·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen dieptreurig
verbogen dieptreurige
partitief dieptreurigs s -

Bijvoeglijk naamwoord

dieptreurig [1]

  1. heel erg verdrietig
     Heb jij dat ook wel eens, vroeg Natasja aan haar broer, toen ze in de zitkamer zaten, heb jij ook wel eens dat je denkt dat er niets meer te gebeuren staat, helemaal niets; dat alles wat goed is al voorbij is? En dat je je niet zozeer verveelt, maar meer dieptreurig bent?[2]
     Het enige doelpunt in de wedstrijd kwam namelijk van het hoofd van Smeets. Opeens was hij de gebeten hond: "Voor de wedstrijd kon ik niet kapot en ben ik een jongen van de club. Maar ik doe gewoon mijn werk en kop een bal erin. En na de wedstrijd kan ik wel kapot vallen. Dat vind ik dieptreurig en triest. Dat had ik niet verwacht. Moet ik die bal dan niet binnenknikken? Ik vind het gewoon schandalig en dat mag iedereen weten".[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3. Bronlink geraadpleegd op 16 januari 2022 Weblink bron “Bryan Smeets: van hero naar zero” (13-05-2016), NOS