dieplader

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

dieplader
verkeersbord voor diepladers
Uitspraak
Woordafbreking
  • diep·la·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dieplader diepladers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de diepladerm

  1. (transport) oplegger met een lage laadvloer geschikt voor het vervoer van zware en grote voorwerpen
    • Een kwart van de incidenten wordt veroorzaakt door (bijna) aanrijdingen met vrachtwagens, aldus ProRail. Zo botste in april vorig jaar bij Wouw een passagierstrein op een bewaakte overgang tegen een dieplader en was het bij Deurne een paar dagen daarvoor raak toen een goederentrein en een graafmachine botsten. [1] 
    • Het paviljoen verhuisde in februari van Enschede naar Hengelo. Dat gebeurde op spectaculaire wijze: per schip over het Twentekanaal en vervolgens op een dieplader naar de huidige plek. En toen werd het stil rond het strakke doorzichtige bouwwerk, waarin tienduizenden petflessen zijn verwerkt. Plannen genoeg, maar er ontbrak iets belangrijks: de aansluitingen voor elektriciteit, water en riolering. Dat kwam er maar niet van, onder meer als gevolg van de grote drukte in de bouw. [2] 
    • Nadat de kapotte trekker op een dieplader was geplaatst en afgevoerd, kon het opruimen van de olie pas beginnen. Dat karwei nam ruim drie uren in beslag. Overig verkeer kon in die tijd gebruik maken van een helft van de weg. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen