dienblad

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

dienblad
Uitspraak
Woordafbreking
  • dien·blad
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dienblad dienbladen
verkleinwoord dienblaadje dienblaadjes

Zelfstandig naamwoord

het dienblado

  1. (huishouden) plateau om te gebruiken voor het opdienen van spullen
    • Hij liet het dienblad uit zijn handen vallen. 
     De ober balanceerde een zilveren dienblad op de vingertoppen van zijn gehandschoende hand.[1]
     Het café zag er in al zijn exotische alledaagsheid uit als een filmcoulisse, vlak boven zijn hoofd hing een opgezet hert, schilderijen met dieren in een bergomgeving aan de gelambriseerde muren, het publiek zag eruit als figuranten in een film, sterke vrouwenarmen die overvolle dienbladen droegen met halveliterglazen bier alsof ze alleen maar melk voor de koffie rondbrachten, het geroezemoes van de vreemde taal, iemand aan een naburig tafeltje vertelde heel luid een verhaal waar hij natuurlijk geen woord van begreep maar toch om lachte toen de toehoorders in lachen uitbarstten, zich op de knie sloegen en hun schuimende bierglazen ophieven.[2]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers op Wikipedia, ISBN 978-90-295-2622-7, p. 27
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044633535
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

dienblad

  1. (huishouden) dienblad; plateau om te gebruiken voor het opdienen van spullen


Veluws

Zelfstandig naamwoord

dienblad

  1. (huishouden) dienblad; plateau om te gebruiken voor het opdienen van spullen