diek
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- diek
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
vervoeging van |
---|
dieken |
diek
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dieken
- Ik diek.
- gebiedende wijs van dieken
- Diek!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dieken
- Diek je?
- Ik breng zand, waar 't moet, van zandtruck. En ik neem die schoffel daar (hij bedoelde: schop) en diek 't zand en zet 't op die plaats waar zand moet zijn. [1]
Gangbaarheid
- Het woord 'diek' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Cairo, E,Djari/Erven. 2e druk (1978) In de Knipscheer, Haarlem; ISBN 90 6265 011 2; p. 239; geraadpleegd 2019-01-07
Achterhoeks
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | diek | dieken |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
diek
Nedersaksisch
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | diek | dieken |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
diek
Schrijfwijzen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Woorden in het Achterhoeks
- Zelfstandig naamwoord in het Achterhoeks
- Woorden in het Nedersaksisch
- Zelfstandig naamwoord in het Nedersaksisch