didactisch

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

didactisch speelgoed
Uitspraak
Woordafbreking
  • di·dac·tisch
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘lerend’ voor het eerst aangetroffen in 1838 [1]
  • Gevormd naar het voorbeeld van het Latijnse didacticus, en het Franse didactique met het achtervoegsel -isch [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen didactisch didactischer
verbogen didactische didactischere
partitief didactisch didactischers -

didactisch [3]

Bijvoeglijk naamwoord

  1. (onderwijs) onderwijzend, alles wat het leren stimuleert
    • De ouders kochten didactisch verantwoord speelgoed wat ze wilden hun kind in zijn ontwikkeling stimuleren. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen