Naar inhoud springen

dialekt

Uit WikiWoordenboek
enkelvoud meervoud
naamwoord dialekt dialekten
verkleinwoord

dialekt

  1. (taalkunde) dialect; een taalvariëteit met onderscheidende grammaticale, fonologische en andere kenmerken
  2. dialect; een niet-standaard taalvariëteit


dialekt

  1. (taalkunde) dialect; een taalvariëteit met onderscheidende grammaticale, fonologische en andere kenmerken
  2. dialect; een niet-standaard taalvariëteit


enkelvoud meervoud
naamwoord dialekt dialekten
verkleinwoord

dialekt

  1. (taalkunde) dialect; een taalvariëteit met onderscheidende grammaticale, fonologische en andere kenmerken
  2. dialect; een niet-standaard taalvariëteit


enkelvoud meervoud
naamwoord dialekt dialekten
verkleinwoord

dialekt

  1. (taalkunde) dialect; een taalvariëteit met onderscheidende grammaticale, fonologische en andere kenmerken
  2. dialect; een niet-standaard taalvariëteit


dialekt

  1. (taalkunde) dialect; een taalvariëteit met onderscheidende grammaticale, fonologische en andere kenmerken
  2. dialect; een niet-standaard taalvariëteit