dezerzijds

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·zer·zijds
Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

dezerzijds [1]

  1. van mijn of onze kant
     De gebroeders Riphagen, beiden als taaladviseur werkzaam bij een ministerie, zien hoe snel nieuwkomers bij ministeries besmet raken met het jargon. Jonge ambtenaren, fris van de universiteit, worden al snel „in het keurslijf van het gangbare taalgebruik” gedrukt. Binnen een paar maanden gebruiken ze wollige, technocratische termen als „dezerzijds”, „spoedheidshalve” en „internaliseren.”[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

62 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Ombudsman hekelt ambtelijk jargon” (22-11-2007), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be