device

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·vi·ce
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord device devices
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

device o

  1. elektronisch apparaat (dat software kan afspelen)
    • Het systeem werkt alleen op moderne televisies met een Netflix-app en de meeste smartphones. Het speciaal icoontje geeft aan of de interactiviteit op een device beschikbaar is. [1] 
    • ‘Privégebruik op een UT-device is in beperkte mate toegestaan’, zei ze. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen