deuvik
Uiterlijk
- deu·vik
- In de betekenis van ‘pin, stop in spongat’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
vervoeging van |
---|
deuviken |
deuvik
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deuviken
- Ik deuvik.
- gebiedende wijs van deuviken
- Deuvik!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deuviken
- Deuvik je?
- Het woord deuvik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "deuvik" herkend door:
7 % | van de Nederlanders; |
7 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "deuvik" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be