deuvik

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • deu·vik
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘pin, stop in spongat’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]

Werkwoord

vervoeging van
deuviken

deuvik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deuviken
    • Ik deuvik. 
  2. gebiedende wijs van deuviken
    • Deuvik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deuviken
    • Deuvik je? 

Gangbaarheid

7 % van de Nederlanders;
7 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen