deugdzaam

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • deugd·zaam
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen deugdzaam deugdzamer deugdzaamst
verbogen deugdzame deugdzamere deugdzaamste
partitief deugdzaams deugdzamers -

Bijvoeglijk naamwoord

deugdzaam

  1. bereid zich te gedragen in overeenstemming met algemeen aanvaarde waarden
    • Een deugdzaam leven is een wijs leven. 
     Zoals van een deugdzame vrouw werd verwacht, knikte deze dan begripvol en luisterde gedwee.[1]
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen