Naar inhoud springen

dessen

Uit WikiWoordenboek
  • des·sen

dedessenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord des


  • IPA: / ˈdɛsən /
  • des·sen

dessen

  1. wiens (genitief enkelvoud mannelijk en onzijdig van de betrekkelijke voornaamwoorden der en das)
    «Das Bett, dessen Matratze sehr hart war, habe ich verkauft.»
    Het bed, wiens matras erg hard was, heb ik verkocht.
  • dessen ungeachtet
toch
wier, v / mv