desorganiseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • des·or·ga·ni·seer

Werkwoord

vervoeging van
desorganiseren

desorganiseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van desorganiseren
    • Ik desorganiseer. 
  2. gebiedende wijs van desorganiseren
    • Desorganiseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van desorganiseren
    • Desorganiseer je?