desconvenir
Uiterlijk
- des·con·ve·nir
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
desconvenir |
desconvenía |
desconvenido |
volledig |
desconvenir
- onovergankelijk het oneens zijn, het niet eens zijn
- verschillen, niet overeenstemmen
- niet schikken, ongelegen komen
- niet passen bij
- [1] disentir
- [2] diferenciar
- desconvenir in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española