derailleren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·rail·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ontsporen’ voor het eerst aangetroffen in 1896 [1]
  • afgeleid van het Franse dérailler (met het voorvoegsel de- en met het achtervoegsel -eren)
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
derailleren
derailleerde
gederailleerd
zwak -d volledig

Werkwoord

derailleren

  1. ergatief ontsporen
    • Hij was alles behalve gerust, toen hij hoorde, dat de trein gederailleerd was.[2] 
  2. ergatief van de wijs raken
Vertalingen

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen