deprimeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·pri·meer

Werkwoord

vervoeging van
deprimeren

deprimeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deprimeren
    • Ik deprimeer. 
  2. gebiedende wijs van deprimeren
    • Deprimeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deprimeren
    • Deprimeer je?