deporteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·por·teer

Werkwoord

vervoeging van
deporteren

deporteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deporteren
    • Ik deporteer. 
  2. gebiedende wijs van deporteren
    • Deporteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deporteren
    • Deporteer je?