dentist
Uiterlijk
- den·tist
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dentist | dentisten |
verkleinwoord | - | - |
de dentist m
- (tandheelkunde), (beroep) tandheelkundige (zonder artsendiploma)
- ▸ Den volgenden dag vertrok zij naar Soerabaia, logeerde er in het rezidentie-huis en deed waarlijk den dentist hare tanden soigneeren.[1]
- Het woord dentist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dentist" herkend door:
63 % | van de Nederlanders; |
57 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Weblink bron “De stille kracht, Tweede deel”, digitale editie gemaakt naar de eerste druk (1900), p. 33
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
dentist | dentists |
dentist
- (tandheelkunde), (beroep) tandarts
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -ist in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Tandheelkunde in het Nederlands
- Beroep in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 63 %
- Prevalentie Vlaanderen 57 %
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 7
- Woorden in het Engels met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Engels
- Tandheelkunde in het Engels
- Beroep in het Engels