demonstreer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·mon·streer

Werkwoord

vervoeging van
demonstreren

demonstreer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van demonstreren
    • Ik demonstreer. 
  2. gebiedende wijs van demonstreren
    • Demonstreer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van demonstreren
    • Demonstreer je?