demobiliseert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- de·mo·bi·li·seert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
demobiliseren |
demobiliseert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van demobiliseren
- Jij demobiliseert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van demobiliseren
- Hij demobiliseert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van demobiliseren
- Demobiliseert!