demobiliseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·mo·bi·li·seer

Werkwoord

vervoeging van
demobiliseren

demobiliseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van demobiliseren
    • Ik demobiliseer. 
  2. gebiedende wijs van demobiliseren
    • Demobiliseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van demobiliseren
    • Demobiliseer je?