demaskeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·mas·keer·de

Werkwoord

vervoeging van
demaskeren

demaskeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van demaskeren
    • Ik demaskeerde. 
    • Jij demaskeerde. 
    • Hij, zij, het demaskeerde.