demarkeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·mar·keer·de

Werkwoord

vervoeging van
demarkeren

demarkeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van demarkeren
    • Ik demarkeerde. 
    • Jij demarkeerde. 
    • Hij, zij, het demarkeerde.