Naar inhoud springen

delere

Uit WikiWoordenboek
  • IPA: /deːˈle.rɛ/
  • de·le·re
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
dēlēre dēleō dēlēvī dēlētum
tweede vervoeging volledig

dēlēre

  1. actief infinitief praesens van dēlēre
    1. verwoesten
  2. passief imperatief praesens enkelvoud van dēlēre
    1. word verwoest!