dek af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dek af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afdekken

dek af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdekken
    • Ik dek af. 
  2. gebiedende wijs van afdekken
    • Dek af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdekken
    • Dek je af? 


Gangbaarheid