deizen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dei·zen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
deizen
deisde
gedeisd
zwak -d volledig

Werkwoord

deizen

  1. (verouderd) terugwijken, achteruit bewegen
  2. (Bargoens) zich stil en onopvallend houden
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen