deins

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • deins

Werkwoord

vervoeging van
deinzen

deins

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deinzen
    • Ik deins. 
  2. gebiedende wijs van deinzen
    • Deins! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deinzen
    • Deins je?