deferir
Uiterlijk
- de·fe·rir
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
deferir |
defería |
deferido |
volledig |
deferir
- onovergankelijk (~ con) instemmen met, zich schikken
- overgankelijk (~ a) verwijzen naar, doorsturen naar
- deferir in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española