defaitistisch

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·fai·tis·tisch
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen defaitistisch defaitistischer
verbogen defaitistische defaitistischere
partitief defaitistisch defaitistischers -

Bijvoeglijk naamwoord

defaitistisch [1]

  1. geneigd om niets meer te doen omdat men denkt dat alle handelen toch zinloos is
     Zijn mislukte relaties doen hem nog altijd een beetje pijn. ,,Ik ben er verdrietig over. En ik ben er ook defaitistisch over. Maar het kan best zijn dat ik er over drie maanden anders over denk. Ik zit nu nog in een fase van onthechting. Een niemandsland."[2]
     De Haas is defaitistischer en ziet te veel onoverkomelijke verschillen tussen diverse Europese (sub)culturen als reden voor de uiteindelijke val van de euro.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

60 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Jort Kelder verdrietig om stuk gelopen relaties” (18-02-2017), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron “Eindelijk: een heuse eurodiscussie, maar nu wel doorpakken” (19 nov. 2014), De Telegraaf
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be