deemster

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

London Eye op Wikipedia (nl) in de deemster [1]
Uitspraak
Woordafbreking
  • deem·ster
Woordherkomst en -opbouw
  • erfwoord: Middelnederlands deemster, ontwikkeld uit Oergermaans *þemestraz, bij Indo-Europees *temh₁-es-, waartoe ook Tochaars B tamāsse ‘donker’, Latijns tenebrae ‘duisternis’, Litouws tamsà ‘duisternis’ en Sanskriet támas- ‘duisternis’ behoren.[1][2] Evenals Middelnederduits deemster, dienster en Duits finster; verder Engels dim en IJslands dimmur, beide ‘donker, duister’.
enkelvoud meervoud
naamwoord deemster deemsteren
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deemster o/m

  1. (België), (meteorologie) halfdonker, (late) schemering
    • We zagen weinig in de deemster. 
  2. (België) donkerte, duisternis (ook fig.)
    • De deemster van de vergetelheid. 
Synoniemen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen deemster deemsterder deemsterst
verbogen deemstere deemsterdere deemsterste
partitief deemsters deemsterders -

Bijvoeglijk naamwoord

deemster

  1. (België) (meteorologie) nog net niet helemaal donker
     Mijn eigen adoptiewoord is deemster, dat schemer of halfduister betekent. Een woord dat duister en geheimzinnig klinkt.[3]
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

23 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. deemster op website: Etymologiebank.nl
  2. Kroonen
    , Guus, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013; blz. 537
  3. Bronlink Weblink bron
    Marie-Thérèse Roosendaal
    “Ooft plukken in het deemster” (08 dec. 2016), De Telegraaf
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be