decoupeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·cou·peer·de

Werkwoord

vervoeging van
decouperen

decoupeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van decouperen
    • Ik decoupeerde. 
    • Jij decoupeerde. 
    • Hij, zij, het decoupeerde. 

Gangbaarheid