debrailleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·brail·leer

Werkwoord

vervoeging van
debrailleren

debrailleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van debrailleren
    • Ik debrailleer. 
  2. gebiedende wijs van debrailleren
    • Debrailleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van debrailleren
    • Debrailleer je?