deblokkeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·blok·keer

Werkwoord

vervoeging van
deblokkeren

deblokkeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deblokkeren
    • Ik deblokkeer. 
  2. gebiedende wijs van deblokkeren
    • Deblokkeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deblokkeren
    • Deblokkeer je?