debiteurs

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·bi·teurs

Zelfstandig naamwoord

de debiteursmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord debiteur
     Haar vader had financiële problemen, Louise noch hij wist er de details van, maar ze hadden begrepen dat het om een paar minder geslaagde zaken ging, misschien zelfs van die zaken die zo nu en dan voorkomen in oorlogstijd, die zaken waarbij je het risico liep het slachtoffer te worden van minder gewetensvolle debiteurs.[1]
Synoniemen


Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044628142