debiliseerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·bi·li·seer·de

Werkwoord

vervoeging van
debiliseren

debiliseerde

  1. enkelvoud verleden tijd van debiliseren
    • Ik debiliseerde. 
    • Jij debiliseerde. 
    • Hij, zij, het debiliseerde. 

Gangbaarheid