dankrede

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dank·re·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dankrede dankredes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de dankredev / m

  1. toespraak waarin men iets of iemand bedankt of eert
     Het was voor de Duitsers wél even slikken dat Máxima haar dankrede in het Engels en niet in het Duits uitsprak.[1]
     Het eerste exemplaar van de cd was voor Frits Spits, die er in zijn dankrede nog even op wees dat hij een moeder heeft met Twents bloed. Ze kwam uit Vroomshoop.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 30 november 2021 Weblink bron
    Piet van Asseldonk
    “Koningspaar en Duitsland koesteren elkaar” (07-02-2015), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 30 november 2021 Weblink bron
    Hans Janssen
    “Aftrap Willem Wilmink Festival” (12-05-2009), Tubantia