døpe
Uiterlijk
- dø·pe
- Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord deypa (indopen)
Naar frequentie | 21148 |
---|
døpe
- overgankelijk, (religie) dopen
- «Madelen (15) la seg døpe som Jehovas vitne.»
- Madelen (15) liet zich dopen als Jehovah's getuige.
- «Madelen (15) la seg døpe som Jehovas vitne.»
- overgankelijk (een kasteel) inwijden
- overgankelijk, (luchtvaart), (scheepvaart) (een schip, een vliegtuig) dopen, inwijden
- «Det er tradisjon å døpe båter i champagne.»
- Het is traditie schepen met een flas champagne te dopen.
- «Det er tradisjon å døpe båter i champagne.»