cyclamen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cy·cla·men
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘plantengeslacht’ voor het eerst aangetroffen in 1624 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord cyclamen cyclamens
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de cyclamenv / m

  1. (plantkunde) plantengeslacht uit de sleutelbloemfamilie

Zelfstandig naamwoord

de cyclamenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord cyclaam

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen