cursusleidster

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cur·sus·leid·ster
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord cursusleidster cursusleidsters
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de cursusleidsterv

  1. vrouw die een opleiding of training verzorgt
     Geen van de volwassen mannen en vrouwen die aan deze beknopte rehabilitatiecursus meedoen weet het antwoord. „Voor de meesten is het de eerste keer dat ze een wereldkaart zien”, zegt cursusleidster Praisey Glory Bai, medewerkster van de hulporganisatie International Justice Mission.[2]
     We hadden via Twitter al een aardig beeld van onze cursusleidsters.[3]
Hyperoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 18 september 2020 Weblink bron
    Floris van Straaten
    “Slaaf, na een lening van 25 euro” (18 november 2014) op nrc.nl op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 18 september 2020 Weblink bron
    Marcel van Roosmalen
    “Les aan radeloze vrouwen” (23 maart 2011) op nrc.nl op Wikipedia