cultiveer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cul·ti·veer

Werkwoord

vervoeging van
cultiveren

cultiveer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van cultiveren
    • Ik cultiveer. 
  2. gebiedende wijs van cultiveren
    • Cultiveer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van cultiveren
    • Cultiveer je?