Naar inhoud springen

crossen

Uit WikiWoordenboek
  • cros·sen
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘ruig rijden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1984 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
crossen
croste
gecrost
zwak -t volledig

crossen

  1. ergatief hard rijden, scheuren, ruig rijden
    • Hij croste met zijn motorfiets door de duinen. 

decrossenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord cross
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[2]