covidium

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·vi·di·um
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van covid met het achtervoegsel -ium
enkelvoud meervoud
naamwoord covidium
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het covidiumo

  1. tijdperk dat de COVID-19-pandemie heerste (begin jaren '20 van de 21ste eeuw)
     Toen kon ik natuurlijk niet meer ophouden met dat scenario. Hoe gaan de opgravers van latere eeuwen onze beschaving zien en benoemen. Het Covidium? Of was dit coronagedoe slechts een ondergeschoven hoofdstukje in ‘de tijden voor de grote watersnood’?[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 17 mei 2023 Weblink bron “Hoe gaan de opgravers van latere eeuwen onze beschaving zien en benoemen?” (01-09-2021), Tubantia