coronatijdperk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·ro·na·tijd·perk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord coronatijdperk coronatijdperken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het coronatijdperko

  1. tijdperk dat de COVID-19-pandemie heerste (begin jaren '20 van de 21ste eeuw)
     Voor de tweede keer op rij racen Max Verstappen, Lewis Hamilton en hun achttien collega's in een vol huis. De Grand Prix van Mexico is uitverkocht. Eind vorige maand trok de Formule 1 in Austin (Texas) 400.000 bezoekers. Mexico City blijft steken op ruim 370.000, maar het coronatijdperk met kale tribunes lijkt definitief voorbij.[1]


Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 17 mei 2023 Weblink bron
    Louis Dekker
    “Juichen voor Verstappen en Pérez: 'Max is een beetje van ons, zelfs mijn zoon is fan'” (Zondag 7 november 2021), NOS